Als we de Hebreeuwse woorden bestuderen om de aard van de mens te
ontdekken, zullen we zien dat er drie woorden steeds weer tevoorschijn
komen. Dat zijn neshama, wat ‘adem’ betekent, chaiyim, dat ‘leven’
betekent en ruach dat ‘geest’ betekent. Deze drie woorden worden alle
gebruikt voor hetzelfde. Zij worden niet voor drie verschillende dingen
gebruikt, maar met drie woorden wordt hetzelfde ding naar voren
gebracht. De adem die God in de mens blies, is zijn leven en dit leven is
de geest van de mens.
Prediker 12:7
(Job 27:3) zolang mijn adem (neshama) nog ten volle in mij is, en de geest
(ruach) Gods in mijn neusgaten
(Job 33:4) De Geest Gods heeft mij gemaakt, en de adem (neshama) des
Almachtigen doet mij leven
(Job 32:9) Voorwaar, het is de geest (ruach) in de stervelingen en de adem
(neshama) des Almachtigen, die hun inzicht geeft
(Job 34:14,15) Indien Hij zijn aandacht op hem richtte, zijn geest (ruach) en zijn
adem (neshama) tot Zich terugnam, dan zou al wat leeft tegelijk de
geest geven, en de mens zou wederkeren tot stof
Joh. 20: 22 Toen blies Hij op hen en zei: Ontvang de Heilige Geest.
|
|
|
Vraag: "Wat is de levensadem?"
Antwoord: Het summum van Gods scheppingswerk was Zijn buitengewone schepping van de mens. “Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen” (Genesis 2:7). De oppermachtige Maker van hemel en aarde deed twee dingen toen Hij de mens schiep. Ten eerste vormde Hij hem uit het stof van de aarde, en ten tweede blies Hij Zijn eigen adem in de neusgaten van Adam. Dit onderscheidde de mens van alle andere door God gemaakte schepsels.
Dit ene tekstdeel bevat drie heel belangrijke feiten over de schepping van de mens.
Het eerste gegeven is dat God, en God alleen, de mens maakte. De mens kwam niet voort uit andere schepsels. De mens werd ook niet gevormd door willekeurige krachten. Het waren niet de cellen, het DNA, atomen, moleculen, waterstof, protonen, neutronen of elektronen die de mens deden ontstaan. Dit zijn enkel de materialen waaruit het lichaam van de mens bestaat. De Heer God vormde de mens.
De Heer God maakte de materialen, en vervolgens gebruikte Hij die materialen om daar de mens van te maken.
Het woord vormde is een vertaling van de Hebreeuwse term yatsar, die betekent “maken, vormgeven, vormen”. Dit woord roept het beeld op van een pottenbakker die de intelligentie en het vermogen heeft om zijn maaksel te creëren. God is de Opperpottenbakker Die het beeld van de mens in Zijn gedachten had, en de macht en intelligentie heeft om dat beeld tot leven te wekken. God had zowel de alwetendheid en de almachtigheid om precies te doen wat Hij wilde.
Ten tweede blies God Zijn eigen levensadem in de mens. De mens is méér dan alleen “stof” of een fysieke materie. De mens heeft een geest. We kunnen ons dit als volgt voorstellen: Adams lichaam was zojuist door God gevormd uit het stof van de aarde – er lag een levenloos lichaam op de grond. Toen boog God Zich voorover en “ademde” Zijn eigen “levensadem” in de neusgaten van de mens. God is de Bron van leven, en Hij plaatste het leven rechtstreeks in de mens. Deze levengevende adem zien we terug in Johannes 20:22, wanneer Jezus nieuw leven geeft aan Zijn leerlingen.
Ten derde vertelt Genesis 2:7 (in sommige Bijbelvertalingen, zoals de Statenvertaling) ons dat de mens een “levende ziel” werd. Het woord ziel in het Hebreeuws is nephesh, hetgeen betekent “een bewegend, ademend, bewust en levend wezen”. De mens werd pas een levende ziel toen God hem levensadem gaf. Als een fysiek, bewegend, rationeel en geestelijk wezen is de mens uniek onder alle levende dingen op de aarde.
Dus wat is de levensadem van God? De levensadem is het leven en de kracht van God, die aan de mens gegeven zijn om hem te bezielen. Het Hebreeuwse woord voor geest is ruach, hetgeen betekent “wind, adem, lucht, geest”. Het leven van God leeft altijd voort; het niet-stoffelijke deel van de mens is ontworpen om eeuwig te leven. De enige vraag is: waar zullen we leven?
|